.
.

 

 

 

DROMEN 

 

 

 Ik ben het leven zat

en wil weer dromen.

Vliegen langs de wind,

naar grote hoogte.

Vrijheid voelen langs

de vleugels van mijn geest. 

 

 

Iedere dag even ontsnappen

uit de sleur en duiken

in het donkere gat naar

oogverblindend mooi.

Wijsheid in een kooi

waarvan de gouden tralies

blinken in mijn verre droom. 

 

 

Onze tocht langs witte stranden,

samen ademen, de zee.

Vervlochten handen dragen liefde mee.

Ogen starend langs het water.

Stilte is bij ons geen prater.

Stappen in het zand, de golven

ruisen hun verlangen naar het land,

breken, dromen dan in stukjes mee. 

 

 

De nacht biedt ongekende kansen

om al dromend te gaan dansen.

Praten met bewegend lijf,

dat meestal steken blijft

in holle woorden en gedachten.

Handen en gezicht, gericht

op zien en voelen van elkaar. 

 

 

Ik droom nog geen verdriet,

maar verder alle dingen van het leven.

Droom ik wel? Is het verboden soms,

het leven te versieren met wat kan,

of bijna mogelijk is? Het licht te

dromen in het diepste duister?

De liefde horen in een zachte fluister?

Dromen, mag dat wel? Is dromen leven?

Of is het leven slechts een droom? 

 

Wil Melker